Sunday 8 August 2010

Nazeggen

Aan het eind van de maand is mijn geld altijd op.
Achter de wolken schijnt de zon.
Achter deze zin komt een punt.
Aisha waast haar baby.
Ali mag met zijn vader mee naar Schiphol.
Ali viel in slaap, hij was erg moe.
Allen wegen licht naar Rome.
Als iets ingewikkeld is dan is het moeilijk
Als ik ha winkelen koop ik vaak schoenen.
Als ik op reis ga neem ik mijn koffer mee
Als je iets niet weet dan moet je het vragen
Als je niet opschiet zul je te laat zijn.
Als kind wilde ik altijd naar het strand gaan.
Als ze tenminste op tijd zijn.
Amerika voetbalt vanavond tegen Marokko
Anders nog iets ?
Bemoei je er met mee.
Bemoei je met je eigen zaken!
Ben je bang voor die grote hond?
Ben je getrouwd?
Beter een half ei dan een lege dop.
Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt
Bij de gemeente kun je je paspoort ophalen
Bij de supermarkt kan je van alles krijgen.
Bij uitzondering hebben we vandaag geen huiswerk
Binnen een uur waren we klaar met de repetitie
Blijf op je plaats zitten
Chinees is moeilijker dan Nederlands
Daar heb ik nog nooit van gehoord.
Daar heeft u gelijk in
Daar kopen we vis en vlees
Daar krijg je betere kwaliteit en tegen een goede prijs
Daar kun je naar fluiten.
Daar was een hoge heg tussen mijn huis en de tuin.
Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich.
Dat doet de deur dicht!
Dat gaat per ongeluk
Dat grapje loopt uit de hand
Dat is een mooi verhaal.
Dat is een probleem dat opgelost moet worden.
Dat is heel wat sneller dan met de auto
Dat is in orde
Dat is niet goed geregeld.
Dat is toch niet mijn probleem.
Dat kan bij het loket of bij de automaat
Dat kan iedereen wel zeggen.
Dat kan wel kloppen.
Dat komt goed uit
Dat komt voor elkaar
Dat kun je op je vingers natellen.
Dat potlood is van hem
Dat schilderij herinnert mij aan vroeger.
Dat stond in de krant van gisteren.
Dat was een pijnlijke vergissing!
De aardappels zijn op!
De Amerikanen reizen naar de planeten
De appels zijn hard, ze zijn nog niet rijp.
De bananen kosten 50 cent per stuk
De bel gaat om acht uur
De bloemetjes buiten zetten.
De buren hebben een mooie auto.
De chauffeur vraagt om in de bus niet te roken
De chirurg wist na de operatie niet wat hij moest zeggen.
De dief ging de politie met een mes te lijf
De druppel die de emmer doet overlopen.
De eend zwemt lekker in het water.
De eerste klap is een daalde waard.
De fabriek ontslaat een aantal arbeiders
De gemeenteraad noemen we het parlement
De hond is in een diep gat gevallen.
De hond kan hard blaffen
De hond schrok van het vuurwerk
De huisarts heeft elke dag tot tien uur spreekuur
De inbreker steelt het geld uit de kluis
De jongen schopt de bal in het doel
De jongens gaan vanmiddag voetballen
De jongste kinderen zitten in groep 1
De kapper scheert zijn klanten.
De kinderen hebben een schoolplein om op te spelen
De kinderen hebben vrij, ze hoeven niet naar school.
De kinderen komen vanavond bij ons eten
De kinderen vinden sinaasappels lekker
De kinderen zingen een lied
De klok loopt goed
De koopman weegt de appels met een weegschaal
De krant geeft commentaar op het nieuws
De leerlingen barstten in lachen uit
De leerlingen blijven op deze scholen
De leerlingen lachen om de grap van de leraar
De leerlingen schuiven de stoelen onder de tafels
De leraar engels is vandaag niet op school
De leraar engels is vandaag niet op school, hij is ziek
De leraar geeft veel huiswerk.
De lerares belooft op bezoek te komen
De lerares vergiste zich in mijn naam.
De lift is buiten werking
De man heefte de supermarkt gesloten.
De markt is alleen vandaag gesloten.
De meel voor de brood we hebben in de molen gemaakt.
De meester denkt er nog over na
De meester komt om negen uur op school
De meester veegt het bord schoon
De mens bestaat voor 70% uit water
De mooi weiland en vele dieren ik heb gezien.
De muizen vreten van de kaas
De oude dame past op haar kleinkinderen
De politie brengt haar naar het ziekenhuis
De prijs van kool is hoger dan een week geleden
De puntjes op de I zetten.
De regering heeft de uitkeringen verhoogd
De rijke man deed zich voor als een bedelaar
De ruzie gaat over een gum
De school begint altijd om 8 uur.
De soldaten vechten tegen de vijand.
De studenten zien tegen de professor op
De supermarkt is om de hoek
De tandarts heeft twee kiezen getrokken
De telefoon is in gesprek
De timmerman meet de lengte van de balk
De toetsen staan voor de deur
De trein is 5 minuten te laat.
De trein naar Parijs vertrekt van perron 4
De treinen rijden naar die steden
De tuinman graaft een kuil voor een nieuwe boom
De tuinman heeft de planten verplaatst
De vakantie is achter de rug
De verjaardag van Niels wordt altijd gevierd
De vogel blijft op een hoge tak zitten.
De vogel is naar het zuiden gevlogen.
De vogel vliegt door de lucht
De volgende keer beginnen we hier.
De volgende keer betaal ik.
De vrouw ruilt haar jurk in voor een andere.
De zanger mag met een orkest optreden
De zoon is te laat ondergegaan.
Denk je aan je huiswerk?
Deze broek staat me niet.
Deze familie heeft twee huizen gerenoveerd.
Deze korte broek past niet.
Deze melk is niet goed meer.
Deze rechthoek is vier bij vijf centimeter
Deze straat komt uit op het stationsplein
Die jongen is erg handig met naald en draad
Die jongens hebben ons bestolen
Die opmerking viel helemaal verkeerd.
Die school is erg groot
Die vertrekt elk half uur vanuit Rotterdam
Die vind ik in de supermarkt veel te duur
Dieren vechten vaak met elkaar
Dit boek bestaat uit drie delen
Dit boek gaat over de geschiedenis van Amerika.
Dit is twee euro teveel.
Dit zijn eieren van onze kippen
Doe je het licht uit als je weggaat ?
Doe jij de deur op slot als je straks vertrekt?
Door de harde regen zijn veel planten beschadigd.
Door deze straat kom je bij het station
Een ander huis zoeken is voor later zorg
Een auto rijdt een man aan
Een bromfiets rijdt snel maar een motor rijdt sneller
Een citroen is zuurder dan een sinaasappel
Een goed begin is het halve werk.
Een jaar geleden waren er meer bomen en planten in het bos.
Een papegaai houdt van nazeggen
Een zoon woont nog bij ons thuis.
Eens even op de klok kijken
Eerlijk duurt het langst.
Eigenlijk doe ik dat liever niet.
Elk huisje heeft zijn kruisje.
Elke plaats is makkelijk te bereiken
Els doet de tuin voor haar plezier
Er komt nog vijftien euro kosten bij
Er loopt een fluitende jongen in de gang
Er wonen veel mensen in mijn land
Er zijn hier drie of vier opleidingen
Fred moet deze week de boodschappen betalen
Ga je mee ?
Ga je mee naar buiten?
Ga je morgen mee naar het strand, het wordt lekker weer.
Ga op je hurken zitten
Geen rozen zonder doornen.
Gelukkig heb ik mijn portemonnee nog gevonden
Gezelligheid kent geen tijd.
Gister regende het.
Gisteren mocht de boer zijn heg niet snoeien.
Haar lievelingskleur is donkerblauw
Haar vader heeft al 25 jaar hetzelfde beroep
Haar vader is boos op de kinderen
Hallo! Hoe gaat het met je ?
Han wordt dokter in India
Hassan komt uit marokko
Heb je een pen bij je?
Heb je het al gehoord ?
Heb je je tong verloren?
Heb je pillen tegen misselijkheid?
Heb je veel geld over ?
Heb jij dat gebouw zien afbranden?
Heb jij mijn tas ergens zien staan ?
Heb jij ook zo’n trek in een ijsje ?
Heb jij toevallig geld bij je ?
Hebben is hebben, krijgen is de kunst.
Hebben jullie mijn sleutels gezien ?
Heeft u terug van vijftig ?
Heeft u terug van vijftig euro?
Hein haalt suiker en snoepjes bij de supermarkt.
Hein haalt suiker en snoepjes in de supermarkt
Henk zit steeds naar Tineke te gluren
Het boek gaat over een reus
Het boek is nog niet uit.
Het energiebedrijf betaal ik per twee maanden
Het ergste is nu achter de rug
Het eten was verrukkelijk.
Het fietsenhok is achter de school
Het gebeurde tien jaar geleden.
Het geld komt op de rekening van het bedrijf
Het geld ligt op tafel.
Het hagelde verlenden winter.
Het heeft vandaag hard geregend
Het ijs is gebroken.
Het is erg belangrijk om Nederlands te leren
Het is erg koud in de winter
Het is hier benauwd.
Het is maar hoe je het bekijkt
Het is maar hoe je het bekijt.
Het is niet helemaal gegaan zoals we (het?) verwacht hadden.
Het is niet helemaal gegaan zoals we bedoeld hadden.
Het is niet helemaal gegaan zoals we verwacht hadden.
Het is niet waar wat je zegt!
Het is opgehouden met regenen
Het kind kwam onder een auto
Het kind ligt op de grond te tekenen
Het kind ontmoette zijn vriendje bij de beek.
Het kind zuigt de limonade door een rietje
Het meisje leeft gescheiden van haar ouders
Het meisje was trots op haar nieuwe schoenen
Het moet in december klaar zijn.
het moet in januari klaar zijn
Het paard de wagen spannen.
Het paard rende op het gras.
Het pakje is zwaar, het weegt 5 kilo.
Het schilderij hangt aan de muur
Het schilderij hangt in een museum.
Het schrift is gevallen, het ligt op de grond.
Het spijt me, dat is uitverkocht.
Het spijt me, we zitten helemaal volgeboekt.
Het stormde veel afgelopen najaar.
Het vliegtuig kwam naast de baan terecht.
Het vliegtuig landt op het vliegveld.
Het vriest vannacht
Het waaide erg hard van morgen.
Het zal me een worst wezen
Het zou fantastisch zijn als je mee gaat
Hier kan ik écht niet aan beginnen.
Hier vult u uw persoonlijke gegevens in
Hij bidt vijf keer per dag
Hij danst de hele avond.
Hij danste de hele avond.
Hij gaat fietsend naar school.
Hij gaat ieder weekend vissen.
Hij geeft het boek terug aan zijn leraar
Hij gelooft zijn ogen niet
Hij had beter moeten weten.
Hij had de hele avond gedanst.
Hij heeft de hele avond gedanst.
Hij heeft de hele zomer vakantie bij de zee doorgebracht.
Hij heeft een brief zitten schrijven
Hij heeft geen trek in kaas
Hij heeft genoeg van die melk
Hij heeft in de zee gezwommen.
Hij heeft mijn fiets geleend
Hij heeft trek in een broodje
Hij heeft verstand van tuinieren.
Hij heeft weinig vrienden op school.
Hij heeft zich nog nooit gebrand.
Hij heeft zin in een biertje
Hij herinnert zich de naam van dat meisje niet
Hij houdt alles voor zich
Hij is een beetje dom geweest.
Hij is een gevoelige jongen
Hij is geslaagd voor zijn rijexamen
Hij is heel erg boos op zijn broer
Hij is naar het eiland gezwommen.
Hij is vandaag laat thuis gekomen
Hij kent het verschil niet tussen mijn een dijn.
Hij ligt op de grond te tekenen
Hij lijdt aan een ernstige ziekte
Hij loopt niet in zeven sloten tegelijk.
Hij loopt op zijn tenen
Hij moet hard werken om nog op tijd klaar te kunnen zijn.
Hij moet het wat rustiger aan gaan doen.
Hij passeert mij met een rotvaart
Hij raadt het antwoord.
Hij raadt naar het antwoord.
Hij rookt wel twintig sigaretten per dag.
Hij studeert aan de universiteit
Hij trekt zijn trui uit
Hij vraagt de juf om hulp
Hij wordt verdacht van diefstal
Hij zit op zijn geld.
Hoe gaat het?
Hoe kon dat zo gebeuren?
Hoe laat is het?
Hoe laat vertrekt de trein naar Amsterdam ?
Hoe zag hij eruit?
Hoe zat dat ook alweer ?
Hoeveel kost dat? Weet ik veel
Hoeveel mensen heb je uitgenodigd?
Hoeveel verdien jij per uur?
Hoge bomen vangen veel vind.
Iedereen kiest zelf een opleiding
Iedereen wil in augustus op vakantie
Iemand de laang uitsturen.
Iemand die naar het bos liep was later verdwaald.
Iemand die veel geld heeft is rijk
Iemand voor de karretje spannen.
Ik begrijp het formulier niet helemaal
Ik begrijp het niet.
Ik beloof je morgen te bellen
Ik ben aan een kopje koffie toe
Ik ben aan het schrijven.
Ik ben bezig met een examen
Ik ben bezig met het platfond van mijn huis te verven.
Ik ben bezig met het schilderen van mijn huis
Ik ben bezig met schrijven.
Ik ben blij dat het erop zit.
Ik ben de hele dag aan jou aan het denken.
Ik ben de hele dag bezig met je te denken.
Ik ben een examen aan het maken.
Ik ben eindelijk achter de waarheid gekomen
Ik ben er niet in geïnteresseerd
Ik ben erg op hem gesteld
Ik ben erg sportief aangelegd
Ik ben goed in dictee en rekenen
Ik ben het platfond van mijn huis aan het verven.
Ik ben iemand die snel kan beslissen
Ik ben in het bezit van een nieuwe fiets
Ik ben in Marokko geboren, maar ik woon er niet meer
Ik ben klaar met mijn werk
Ik ben mijn portemonnee verloren.
Ik ben mijn stem kwijt
Ik ben na de les naar huis gegaan.
Ik ben niet tevreden met dit cijfer
Ik ben niet van plan om te stoppen met leren
Ik ben trots op mijn zoon
Ik ben vanavond laat thuis, ik moet overwerken.
Ik ben vandaag naar het park gelopen.
Ik ben voor mijn examen geslaagd.
Ik ben zeker van mijn zaak
Ik bestel een spijkerbroek uit de catalogus
Ik breng mijn fiets naar de fietsenmaker
Ik denk dat het bijna twaalf uur is.
Ik denk dat we naar rechts kunnen.
Ik denk niet dat we nog op tijd komen.
Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben
Ik doe er wel een papiertje om
Ik doe het voor de grap
Ik draag niet graag een zware tas
Ik durf niet in het water te duiken
Ik fiets elke dag ongeveer een uur
Ik ga altijd door de week een keer zwemmen
Ik ga even bloemen kopen.
Ik ga lopend naar de bakker
Ik ga lopend naar mijn werk.
Ik ga morgen met mijn vader naar Amsterdam
Ik ga na de les naar huis.
Ik ga naar Nederland.
Ik ga nog even mijn tanden poetsen.
Ik ga straks naar school
Ik gedraag mij niet goed als ik dronken zijn.
Ik geef dit boek aan jou
Ik had gisteren mijn boek vergeten
Ik had hem dat advies nooit moeten geven.
Ik had in Lima gewoond.
Ik had niet zo laat naar bed moeten gaan.
Ik heb daar helemaal geen zin in.
Ik heb de auto daarachter geparkeerd.
Ik heb een kat gehad toen ik kind was.
Ik heb een mooi weiland en vele dieren gezien.
Ik heb een mooie foto van mijn vriend
Ik heb een nieuwe fiets en een oude
Ik heb een poes als huisdier
Ik heb geen kleingeld bij me.
Ik heb geen tijd voor grapjes
Ik heb geen trek in limonade
Ik heb gehoord dat het volgende week mooi weer wordt.
Ik heb genoeg van school
Ik heb haar eergisteren nog gezien.
Ik heb in Lima gewoond.
Ik heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken
Ik heb mijn bloemen uit de tuin verkocht.
Ik heb niets bijzonders bij me.
Ik heb nooit geld bij me.
Ik heb nu echt geen tijd voor je.
Ik heb om kwart over elf een afspraak met meneer Jansen.
Ik heb straks een afspraak.
Ik heb trek in een loempia
Ik heb twee koffers.
Ik heb vandaag in het park gelopen.
Ik heb vannacht slecht geslapen.
Ik hoop niet dat het straks gaat regenen.
Ik hoop niet dat het zo blijft
Ik hoop op een goed cijfer
Ik hoor de wekker niet tikken
Ik hou hem in de gaten
Ik hou mijn zusje in de gaten
Ik hou mijn zusje in de gaten
Ik hou van deze muziek, ik vraag deze plaat aan.
Ik hou van jou.
Ik hou van spelletjes spelen op de computer
Ik kan al wat Nederlands lezen
Ik kan een beetje Nederlands schrijven
Ik kom gelukkig nooit te laat op mijn werk.
ik kom zo snel mogelijk
Ik leer Nederlands voor mijn plezier
Ik liep je de hele dag te bellen.
Ik logeer bij mijn oma
Ik logeer bij mijn oma
Ik loop de hele dag aan jou te denken.
Ik lust wel een wijntje
Ik maak me zorgen over haar
Ik moet een nieuwe bril.
Ik moet nog even boodschappen doen.
Ik moet nog snel boodschappen doen.
Ik moet nu gaan, anders kom ik te laat.
Ik moet plassen.
Ik moet vandaag nog veel doen.
Ik neem een aspirine tegen de hoofdpijn
Ik praat liever niet tegen hem
Ik raad naar het goede antwoord
Ik reken op je hulp
Ik schaam me voor mijn vuile handen
Ik schaamde me toen ik het antwoord niet wist
Ik schaamde me zo toen ik het antwoord niet wist.
Ik slaag voor mijn examen.
Ik slaagde voor mijn examen.
Ik spaar mijn geld op voor een brommer.
Ik speel met mijn neefje in de speeltuin
Ik spreek mijn vriend elke dag
Ik sta het platfornd van mijn huis te verven.
Ik studeer samen met mijn vrienden in dezelfde stad
Ik trek vandaag mijn spijkerbroek aan
Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal
Ik verdien geld met een krantenwijk
Ik vind dit geen goed boek.
Ik vind gekookte eieren lekker
Ik vind het leuk met mensen om te gaan.
Ik vindt dat een leuk meisje.
Ik vindt dat geen aardige jongen.
Ik voel me al weer een stuk beter.
Ik voel me niet helemaal lekker vandaag.
Ik voel me vandaag niet zo lekker.
Ik was de hele dag bezig met je te bellen.
Ik was je de hele dag aan het bellen.
Ik was vaak te laat op mijn werk.
Ik weet het niet.
Ik weet niet hoe dat kon gebeuren.
Ik werk met vijftig man op 1 afdeling
Ik werk vijf dagen per week, acht uur per dag
Ik wil graag politieagent worden
Ik wil graag twee dozen aardbeien
Ik wil je even wat vragen.
Ik wil je wens vervullen
Ik woon in het centrum van de stad
Ik woon in Lima.
Ik woon naast de drogist
Ik woon samen met mijn familie in een dorp
Ik woon samen met mijn vriend
Ik woonde in Lima.
Ik zal blij zijn als het eindelijk weekend is.
Ik zit een examen te maken.
Ik zit te schrijven.
Ik zou niet meer alleen naar huis gaan als ik u was.
In de herfst vallen de bladeren van de bomen
In de zomer gaan veel mensen op vakantie
In die school wordt vanmiddag een feest gegeven
In geval van nood moet je 112 bellen
In het buitenland schijnt de zon vaker dan in Nederland
In Indonesië is het altijd warm
In Indonesië verbouwen ze veel rijst
In Nederland gebruiken we elke meter land
In Turkije zwemmen de jongens in de rivier.
Is dat huis te koop of te huur?
Is er vanavond nog wat op de televisie ?
Is het goed als ik wat later kom ?
Jan doet soms suiker door de soep
Jan haastte zich om de trein halen.
Jan is liever buiten dan binnen
Jan krijgt geen genoeg van zwemmen
Jan snijdt met het mes.
Jan snijdt zich met het mes.
Jan staat naar de televisie te kijken
Je geeft het energiebedrijf een machtiging
Je hebt groot gelijk
Je hoeft bij deze dokter niet te wachten
Je kunt geen ijzer met handen breken.
Je kunt geld storten op een rekening
Je kunt het beste automatisch betalen
Je kunt ook telefonisch een afspraak maken
Je mag hier maar 80 rijden
Je mag in de bus niet roken
Je moest die zaden niet eten.
Je moet daarvoor op het postkantoor zijn
Je moet geen oude koeien uit de sloot halen
Je moet hem ’s morgens met rust laten
Je moet je niet met die jongen inlaten
Je moet niet zo uit je slof schieten
Je moet onder aan de bladzijde kijken
Je ontmoet gewoonlijk allerlei soorten mensen.
Je weet wel zo ‘n kleine computer
Je zal je niet met mijn werk bemoien.
Je zoekt dan in je portemonnee klein geld
Je zou eens beter op je woorden moeten letten.
Je zou het wat rustiger aan moeten doen.
Je zou vandaag een jas aan moeten doen.
Jij bent aan het praten.
Jij bent bezig met praten.
Jij gaat morgen naar de dokter
Jij hebt ook altijd wat !
Jij kan dat mooi in je zak steken
Jij loopt me altijd voor de voeten
Jij moet je bord leeg eten
Jij staat te praten.
Jij stond voor aap
Jullie hebben goed gewerkt
Jullie moeten je fiets nu repareren.
Jullie vinden die boeken niet mooi
k heb een nieuwe fiets en een oude
k heb kou gevat
Kan dat niet wat sneller.
Kan er iemand een dokter bellen ?
Kan iemand misschien een dokter bellen ?
Kan ik me even voorstellen ?
Kan ik u straks even terugbellen, het komt nu niet uit.
Kan ik voor morgen een tafel reserveren ?
Kan je iets meer over jezelf vertellen ?
Kan je me die schroevendraaier even aangeven.
Karim kijkt graag naar de Nederlandse televisie
Karin pikt iets van mijn bord
Kees heeft een tien voor de repetitie.
Kees heeft verstand van computers
Kijk naar het woord
Kijk nou toch eens uit wat je doet.
Kijk uit voor de hete thee
Kleine dingen betaal je meestal contant
Koop je daar ook kleren en schoenen?
Kun je me dat nog eens uitleggen ?
Kunnen we er niet over praten ?
Kunt u dat nog eens herhalen.
Kunt u me daar wat meer over vertellen ?
Kunt u mij vertellen hoe laat het is?
Kunt u op een andere dag niet terugkomen ?
Kunt u wat langzamer praten
Laagland betekent dat er geen bergen zijn
Lag je tot negen uur te slapen?
Lange tenen hebben.
Lange vingers hebben.
Later als je groot bent mag jij ook
Let op je rug
Lisa heeft ruzie met haar oudere broer
Mag het iets meer zijn ?
Mag ik even kijken?
Mag ik me even voorstellen ?
Mag ik u enkele vragen stellen?
Mag ik van u de rekening ?
Mag ik van u een bos tulpen ?
Mariam gaat het liefst elke dag winkelen
Marianne is een meisje. Ze is twaalf jaar
Marjolijn heeft het fietsen onder de knie
Mehmet gaat naar de groenteman, hij koopt appels
Merel trekt haar sok aan
Met de hoed in de hand komt door het hele land.
Met kerstmis sneeuwde het in Nederland.
Mevrouw Jansen gaat naar de tandarts
Mijn auto is in goede staat
Mijn broer doet gewoonlijk de afwas
Mijn broertje en ik gaan naar de Kermis
Mijn buurman is rond de vijftig
Mijn fiets heeft een lekke band.
Mijn man en ik houden erg van paprika
Mijn man heeft heel goed gekookt.
Mijn man kokt heel goed.
Mijn man kookte heel goed.
Mijn mobiel is stuk.
Mijn moeder brengt mij elke dag naar school
Mijn moeder heeft een bloem getekend.
Mijn moeder het huis aan het schoonmaken.
Mijn moeder houdt veel van bloemen
Mijn moeder is bezig met het huis schoon te maken.
Mijn moeder is op leeftijd
Mijn moeder kan niet tegen schelden
Mijn moeder staat het huis schoon te maken.
Mijn moeder tekende een bloem.
Mijn moeder tekent een bloem.
Mijn oma is 85 jaar. Ze is dus heel oud
Mijn oma is op dat rode brommer gekomen.
Mijn oma is op een rode brommer gekomen.
Mijn oom uit Canada komt dit weekend op bezoek
Mijn opa en oma wonen bij mij in de buurt
Mijn opa en oma wonen in Turkije
Mijn ouders gaan op bezoek bij de buren
Mijn ouders hebben een nieuw huis gekocht.
Mijn ouders kochten een nieuw huis.
Mijn ouders kopen een nieuw huis.
Mijn ouders zijn erg gelukkig met elkaar
Mijn ouders zijn met vakantie naar Marokko
Mijn schoonvader heeft met de hond gewandeld.
Mijn schoonvader wandelde elke avond met de hond.
Mijn schoonvader wandelt elke avond met de hond.
Mijn sleutels liggen nog thuis
Mijn tante uit Amerika komt overmorgen
Mijn vader heeft gisteren mijn haar geknipt
Mijn vader is achter in de vijftig
Mijn vader werkt bij de supermarkt
Mijn vriend is gek op speelfilms
Mijn vriend wacht buiten op mij
Mijn vriendin is aan het werk.
Mijn vriendin woont om de hoek
Mijn vriendin zit te werken.
Mijn vriending is bezig met werken.
Mijn vrouw past op de kinderen
Mijn zoontje was in tranen
Mijn zusje huilt bijna elke dag
Mijn zusje van vier gaat naar de crèche
Mijn zusje vouwt de was op
Mijn zussen praten over ditjes en datjes
Moeder doet boodschappen, ze koopt rijst en groente.
Moet je horen wat er in de krant staat.
Morgen is er weer een dag.
Morgen moet hij op voor het examen
Morgen neem ik een vrije dag.
Na regen komt zonne schijn.
Naar mijn mening wordt niet gevraagd
Naar welke school gaat uw kind na de basisschool?
Naar wie waren zij aan het luisteren?
Nederland en Duitsland hebben tegen elkaar gevochten
Nederland heeft de dichtste bevolking van Europa
Nee hè, daar gaan we weer.
Neem je dan gelijk wat melk mee ?
Neem jij de telefoon even aan ?
Neem jij wat geld mee?
Niet met volle mond praten
Nieuwe bezems vegen schoon.
Om twaalf uur is het tijd om naar huis te gaan
Onze dochter is al 15 jaar getrouwd
Onze flat kijkt uit op de markt
Onze kinderen hebben nog 1 oma
Oorlog is het tegenovergestelde van vrede
Op de basisschool zitten kinderen tot 12 jaar
Op de fiets moet je uitkijken voor auto’s
Op de markt koopt zij altijd sinaasappels
Op donderdag heb ik pianoles
Op mijn school zitten 1200 leerlingen
Op woensdagmiddag zijn de schoolkinderen vrij
Op zaterdag gaan we altijd naar de markt
Op zondag zijn bijna alle winkels gesloten
Opa gaat naar Amsterdam, hij gaat naar het consulaat.
Opschieten! Tijd is geld
Over een half uur komt er weer een vliegtuig.
Over koetjes en kalfjes praten.
Pas goed op je broertje
Pas op dat je niet valt
Pas op! Voorzichtig!
Peter doet 1 keer per week boodschappen
Peter speelt op school altijd in de zandbak
Peter vergeet zijn jas aan te trekken
Peter vindt een briefje van tien euro
Petra is gek op zuurkool
Resa woont op kamers
Saida zit op school, ze leert Nederlands.
Sam ruimt zijn kamer op
Sander houdt niet van voetballen
Sarah is blij met haar goede rapport
Schiet op, zo kom je nog te laat op je werk.
Schoonmaken doe ik niet voor mijn lol.
Sinasappels zijn erg lekker ?
Snel op je tenen getrapt zijn.
Sommige leerlingen wonen buiten de stad
Sommige mannen scheren zich nooit.
Sommige mensen keuren dat gedrag niet goed
Soms kan je beter zwijgen dan praten
Soms was de sloot te vuil, dus konden we niet zwemmen.
Sorry ik kan nooit op dinsdag
Spreken is zilver en zwijgen is goud
Spruitjes vindt ik niet lekker.
Tante Truus komt morgen, ze is erg aardig.
Tien tegen 1 dat we winnen
Toch is mijn tas soms aardig vol
Tot morgen, half 10
Tot nu toe heb je niets fout
Tot ziens!
Twee is teveel
U gaat bij de volgende stoplichten linksaf
U heeft te hard gereden.
U krijgt over een paar dagen bericht
U moet doorlopen tot aan het stoplicht
U moet hier wachten.
Uit de rivier kon je geen water drinken.
Uit het zicht, uit het hart.
Uit welk land komt u?
Utrecht heeft ook een dichte bevolking
Uw bankpas sturen wij via de post
Van al mijn vrienden is John de aardigste
Van harte beterschap!
Vandaag heb ik anderhalve kilo paprika gekocht
Vandaag is het een mooie dag.
Vandaag is het zo warm dat de mussen van het dak vallen.
Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld
Vind je het goed als ik even je fiets leen ?
Vind jij dat ook niet vervelend?
Vind jij die jongens ook niet lastig ?
Volgende keer beter.
Volgende keer nemen we een paraplu mee.
Volgende week gaan we met vakantie.
Volgens mij heeft hij een oogje op je
Volgens mij is ze gescheiden.
Volgens mij moeten we die kant op.
Voor al die dingen kunnen we op het postkantoor terecht
Voor je vriend moet je opkomen
Voorin de school is de kamer van de directeur
Vorig jaar zijn we naar Marokko gevlogen
Waar denk je aan /
Waar een wil is, is een weg.
Waar heb je het in hemelsnaam over ?
Waar het hart vol van is, stroomt de mond van over.
Waar is dat goed voor?
Waar kijk je naar?
Waar koop je een kaartje voor de trein?
Waar zijn we gebleven?
Waarom doet u dat nou ?
Waarom zeg je niets?
Wanneer ben je jarig ?
Wanneer hebben we vakantie?
Wanneer ik zware dingen koop ga ik op de fiets
Wanneer kom je nu eens op bezoek?
Wanneer ze wakker is de zon is gegaan.
Waren er veel mensen op de vergadering?
Wat ben je aan het doen?
Wat is er aan de hand?
Wat is je voornaam?
Wat is uw adres?
Wat krijgt u ook alweer van me ?
Wat voeren jullie daar uit?
Wat voor mensen doen zulke dingen?
Wat was het resultaat van zijn toets?
Wat zou je doen als je rijk was?
We beginnen steeds in onze eigen taal te praten
We gaan aan tafel
we gaan daar de volgende les mee verder
We gaan om de beurt met de auto
We gaan vandaag ons huiswerk maken
We hadden er geen erg in
We hadden gisteren niet zoveel moeten drinken.
We hebben de trein gemist.
We hebben geen eigen keuken en badkamer
We hebben het meel voor fit brood in de molen gemaakt.
We hebben in februari een week vakantie
We hebben om 8 uur afgesproken.
We kijken uit naar de vakantie
We krijgen maar weinig klachten.
We moeten haast maken
We moeten het wat rustiger aan gaan doen.
We moeten morgen om drie uur bij de tandarts zijn.
We moeten ons voor de voetbal treining opgeven.
We waren blij toen we naar huis mochten.
We zien geen oplossing voor uw probleem.
We zitten aan tafel
Wees toch voorzichtig!
Weet u waar het stadhuis is?
Welke kant gaan we op vanaf hier?
Welke taart zou je willen hebben?
Wie A zegt moet ook B zeggen.
Wie is er aan de beurt?
Wie niet waagt wie niet wint
Wij hebben een klein huis gekocht
Wij hebben een mooie tuin met bloemen
Wij hebben vanmiddag in het bos gewandeld
Wij hebben zin in een spelletje
Wij krijgen morgen een examen voor wiskunde
Wij proberen geen fouten te maken
Wij strijden voor een beter milieu
Wij vinden die man niet aardig
Wij zien het vliegtuig hoog in de lucht
Wij zijn vrienden door dik en dun
Wij zitten gezellig samen te kletsen
Wijs het woord maar aan
Wil je een brief versturen?
Wil je geld opnemen of een pakje versturen?
Zal ik even met u meelopen ?
Ze eten in Nederland veel aardappelen
Ze gaan met de hele familie naar Turkije
Ze geeft hem altijd de schuld
Ze had een erg litteken op haar gezicht.
Ze had een erg litteken op haar gezicht.
Ze had een erg litteken op haar gezicht.
Ze heeft in haar nek een afschuwelijk litteken zitten.
Ze houdt niet van grapjes.
Ze makken een mooi huis van hout.
Ze woont in een huis voor oude mensen
Ze zeggen dat geduld wordt beloond
Ze zoeken weer ruzie
Ze zouden een paraplu hebben moeten meenemen.
Zeki gaat voetballen, hij is lid van een voetbalclub.
Zet de radio eens wat zachter !
Zij brandt haar vingers aan de kachel.
Zij gaan de bloemetjes buiten zetten
Zij heeft de hele nacht doorgereden zonder te stoppen.
Zij heeft veel invloed op haar vriendin
Zij houdt haar broertje voor de gek
Zij komt uit een grote familie
Zij kon bijna niet wachten tot de week om was
Zij kunnen heel goed zwemmen.
Zij zitten met hun handen in het haar.
Zij zullen hard moeten werken.
Zijn er echt geen andere mogelijkheden?
Zijn oom ligt op sterven.
Zijn vrouw had voorkeur voor een huis buiten de stad.
Zit toch niet zo te zeuren.
Zorg dat je een paraplu mee neemt, het gaat vast regenen.
Zou je dat wel willen?
Zou jij dat even voor me willen doen?
Zou u een beetje langzamer kunnen spreken?
Zou u hier even willen wachten?
Zou u me even willen helpen?
Zulke dingen kopen we in een groot warenhuis
Zullen we samen naar de bioscoop gaan?
Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan.
Zwemmen in de Noordzee is lekker fris.

No comments:

Post a Comment